Vondsten Meerdijksche Driessen

Uit WaalwijkWiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Inhoud

Opvallend landschap

Tussen Waalwijk en Waspik ligt een natuurgebied dat beheerd wordt door Staatsbosbeheer. Het zijn van oorsprong woeste gronden die door de mens gevormd zijn naar een slagenlandschap en verder door de boeren werden ingericht voor landbouwgrond, weiland en hooiland. De ontginningen zijn in de dertiende eeuw begonnen met het afgraven van veen. Dit veen, in gedroogde vorm turf genoemd, werd gebruikt als stookmateriaal.

Eeuwenlang werd in dit buitengebied de waterstand verlaagd door een verbeterde afvoer en mede ook door ruilverkaveling werden de gronden beter geschikt gemaakt ten behoeve van de boerenbedrijven. De laatste herinrichting (lees: ruilverkaveling) ging van start in de nazomer van 1989 in het gebied Labbegat. Een groot gedeelte van het buitengebied ging op de schop. Een kleine 100 ha, het meest drassig gedeelte, werd gespaard. Dit gebied werd overgedragen aan Staatsbosbeheer voor de bescherming en het beheer als een cultuurhistorisch landschap. Maar het gebied bezit meer potentie voor natuurontwikkeling dan alleen het bewaren van bestaande cultuurhistorische belangen. Staatsbosbeheer, daarbij gesteund door mensen die het gebied een warm hart toedragen, ging aan de slag met onderzoek. Men maakte plannen om in het gebied grond af te graven. Van zwaar vermeste akkers werd een meterdikke grondlaag verwijderd tot op het maagdelijke dekzand (dit dekzand werd direct na de laatste grote ijstijd, mede aangevoerd door rivieren, afgezet tijdens het Postglaciaal, meer dan 10.000 jaar geleden).

Onverwachte vondsten

Potscherven uit de 17e en 18e eeuw, gevonden in de Meerdijksche Driesen (foto Henk van Gelder).

Na afgraving van diverse percelen heeft Henk van Gelder op de terreinen van de Meerdijksche Driessen, in de binnenpolder op het grondgebied van voormalig Besoijen, enkele bijzondere vondsten gedaan. Op 24 september 1990 vond hij tot zijn verrassing een kling van 45 mm lang en 20 mm breed. Een kling kan men omschrijven als een specifiek afgeslagen scherf van een bepaalde vuursteensoort die dient om er een artefact (stenen werktuig) van te kunnen maken.

De kling is afkomstig van mensen die tot de Tjongercultuur behoren. Zij hielden zich in leven met voornamelijk het jagen op dieren en het verzamelen van vruchten. Deze jagende mens wordt geplaatst in het Paleolithicum, de oude steentijd. Dit was een periode die duurde tot ongeveer 8000 jaar voor Christus.

Andere interessante vondsten waren uit de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw. Het betreft hier scherven van potten en zogenaamde pispotten. Nog meer opvallende vondsten betroffen kogelputaardewerk uit de twaalfde tot veertiende eeuw en een klein scherfje wat mogelijk wijst naar de Merovingische tijd. Het kogelputaardewerk zou erop kunnen wijzen dat er al in de twaalfde eeuw bewoning was op de huidige bewoningsas. Verder trof Van Gelder een hoopje originele turfjes aan.

In de natuurgebieden werd niet overal een grondlaag van een meter dikte verwijderd. Er lagen in het gebied percelen en terreinen die sinds mensenheugenis niet als akker- of grasland werden gebruikt, maar als woeste, onontgonnen grond aanwezig waren. Op zulke percelen werd in opdracht van Staatsbosbeheer enkel machinaal geplagd. Deze gronden waren immers niet door vermesting of anderszins beïnvloed. Bij plaggen wordt er enkel een laagje grond tussen 25 en 30 cm afgehaald. Dit betekent dat men niet tot het dekzand afgraaft, maar op veengrond blijft.

Prehistorische klingen gevonden bij Labbegat in 1992 (foto Henk van Gelder).

Het verwonderlijke is dat Henk van Gelder op 7 februari 1992 op zo’n perceel in het Labbegat ook vondsten heeft verzameld van de Tjongerjagers. Naast enkele flinterdunne vuursteenstukjes betrof het hier een gecraqueleerde kling met de afmetingen 40 mm lang en 20 mm breed (dat de kling gecraqueleerd is wil zeggen dat de kling fijne haarscheurtjes bevat die veroorzaakt zijn door haardvuur/kampvuur). De Tjongerjagers leefden zo’n 8000 tot 9000 jaar voor Christus, na de grote ijstijd in een tussenperiode voordat de weersomstandigheden in Europa weer verslechterden. In de Loonse en Drunense Duinen zijn al eerder vuurstenen werktuigen van de Tjongerjagers gevonden. Aangezien de uitlopers van de Loonse en Drunense Duinen in de Naad overlopen naar de kleigronden, is het toch niet zo verwonderlijk dat hier materiaal voor stenen werktuigen werd aangetroffen. Er wordt vanuit gegaan dat deze prehistorische jagers in familiegroepen rondtrokken. Zeer wel mogelijk verbleven deze mensen in kleine kampjes ook in de huidige gemeente Waalwijk, waarvoor de gecraqueleerde kling een aanwijzing zou kunnen zijn. Bovendien is het aannemelijk dat deze jagers bijzonder zuinig omgingen met hun grondstoffen voor vuurstenen werktuigen omdat deze van ver werden aangevoerd. Men bewerkte de stenen in hun kampement. De betreffende vuursteensoort komt van oorsprong uit Engeland, dat in die periode aan het vasteland vastzat. De delfplaats was bij de Theems.

Veenlagen

Restanten van gestoken turfjes, gevonden in de Meerdijksche Driessen (foto Henk van Gelder).

De Langstraat ligt op de Naad van Noord-Brabant. Het is het gebied van de overgang van de hoge zandgronden naar de rivier- en zeekleigronden. We weten inmiddels dat tussen dit samengaan ook veengronden voorkomen. Bijzonder interessant is de vraag hoe dik de veenlagen waren en in welke periode ze zijn ontstaan. Dat er veen is gestoken is een vaststaand feit. Stille getuigen hiervan zijn de gevonden turfjes. Ook kwamen, na het afgraven van percelen, sporen in de bodem te voorschijn die duidelijk laten zien dat er op een vaste maat turfjes gesneden zijn. Voorts verschenen oude sloten waarvan de zijkanten verstevigd waren met wilgenhout.

Zoals reeds opgemerkt werden de klingen zowel op het dekzand als op het ingeklonken veen gevonden. Het gebied moet dus toen al moerassig zijn geweest. In ieder geval kan de conclusie worden getrokken dat het gebied niet vlak was. Er waren grote oneffenheden in de bodem, van putten of uitgewaaide kuilen waarin water stond met moerasvorming. Een andere overtuigende aanwijzing is dat op afgegraven percelen dekzand en veenplaten aan de oppervlakte zitten die in elkaar overlopen. Het is van alle tijden dat het gebied uitermate aan veranderingen onderhevig is geweest. De laatste door de natuur veroorzaakte inbreuk op de grondgesteldheid dateert van de Sint-Elisabethvloed van 1421. De vondsten bewijzen dat het gebied tussen Waalwijk en Waspik op vele fronten nog steeds een opvallend en bijzonder deel van onze gemeente is.


Appendix

Bronnen


De oorspronkelijke tekst van dit artikel is met toestemming van auteur Henk van Gelder overgenomen uit ‘Opmerkelijke archeologische vondsten in een opvallend landschap,’ De Klopkei, 26e jaargang, 4e kwartaal 2002.

Noten


  • Met dank aan Anton van der Lee en Olaf Stolzenbach (†).
  • In mei 2002 heeft Henk van Gelder een afgebroken stuk van een kling gevonden in de Baardwijkse Overlaat. Deze ontdekking geeft aan dat er mogelijk nog meer steentijdvondsten binnen de gemeentegrenzen mogelijk zijn.
Persoonlijke instellingen
Naamruimten

Varianten
Handelingen
Navigatie
Categorieën
Hulpmiddelen