Jacobus van Dijck

Uit WaalwijkWiki
Ga naar: navigatie, zoeken


Jac. van Dijck
Afbeelding gewenst
Persoonsgegevens
Naam Jacobus van Dijck
Geboren Waalwijk, 06-09-1817
Overleden Oisterwijk, 25-04-1896
Burgerlijke staat Gehuwd met Johanna Paulina van Luytelaar
Overige gegevens
Beroep(en) Kunstschilder en docent

Jacobus (Jac.) van Dijck (Waalwijk, 6 september 1817 – Oisterwijk, 25 april 1896) was kunstenaar en docent.


Jacobus (Jac.) van Dijck werd geboren op 6 september 1817 te Waalwijk als zoon van Willem van Dijck (1784-1840) en Cornelia van der Hoef (1793-1857) In het gezin werden twintig kinderen geboren, waarvan er dertien al op jonge leeftijd overleden. Jac. van Dijck trouwde op 16 mei 1872 te Helmond met Johanna Paulina van Luytelaar. Ze kregen samen drie kinderen: Maria, Elisa en Cornelia. Jac. van Dijck overleed op 25 april 1896 te Oisterwijk.

De grootvader van Jac. van Dijck heette Johannes Albertus van Dijck. Johannes kwam uit Den Haag en was kunstschilder van beroep. Vader Wilhelmus Josephus van Dijck werd in Besoijen geboren en verdiende als timmerman en lijstenmaker de kost. Een jongere broer van Jac., Willem Frederik (1822-1853), werkte als beeldhouwer enige jaren in Barneveld, maar overleed op 31-jarige leeftijd. Op 17-jarige leeftijd werd Jac. als leerling toegelaten op de Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten te ’s-Hertogenbosch. Het instituut, dat in 1812 mede onder invloed van Franse verlichtingsideeën was opgericht, werd door maar liefst 80 donateurs ondersteund. In 1828 kreeg de steeds populairder worden Bossche tekenschool van Koning Willem I het predikaat Koninklijk. Om ´eene gelukkige uitoefening van nuttige kunsten en ambachten´ te optimaliseren, werd voor de duur van zes jaar tevens een bedrag van fl. 1500,- uit rijksgelden toegezegd. De gratis opleiding aan de Koninklijke School in ’s-Hertogenbosch bestond in de tijd van Van Dijck bovenal uit het leren lijn- en handtekenen, wis- en meetkunde, perspectieftekenen, het maken van schaduwen, het leren van bouworden en bouwkundige ornamenten, kennis maken met bouwstoffen, het leren tekenen van werktuigen, de beginselen van natuur- en scheikunde leren én het vergaren van theoretische kennis en doelmatig gebruik van werktuigen. Deze vakken waren vooral gericht op de beroepspraktijk van ambachtslieden en handwerksmannen. In een aparte kunstklas, die feitelijk een voorportaal vormde voor vervolgopleidingen aan de Koninklijke Academies van Amsterdam en Antwerpen, werd tekenen en boetseren naar in pleister afgegoten beelden der antieken c.q. naar geklede en levende modellen, gedoceerd. Door het zorgvuldig (na) tekenen van kopieën van antieke beelden en modellen c.q. het boetseren in gips, stimuleerde men de fijne motoriek van vingers en handen en ontwikkelde men de tactiele vaardigheden van jonge (artistieke) talenten. Voor de discipline schilderen werden vooral historische voorbeelden gebruikt: de leerlingen werkten veelvuldig naar Rubens, Poussin en David. De kunstwerken van deze befaamde schilders zouden, zoals verderop nog zal blijken, blijvend indruk maken op Jac. van Dijck.

Uit een tabel, die werd opgenomen in het Gedenkboek der Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten uit 1859, blijkt dat Jac. van Dijck tijdens het studiejaar 1837-1838 de eerste prijs behaalde voor het tekenen naar antieke beelden. In 1839 nam hij als afgestudeerd kunstenaar deel aan de nationaal bijzonder belangrijke expositie Levende Meesters, die dat jaar in de Brabantse hoofdstad plaatsvond. Van Dijck vestigde zich na de voltooiing van zijn opleiding in ’s-Hertogenbosch. Daar hij in deze jaren nog vrijgezel was en naar alle waarschijnlijkheid bij mensen inwoonde, werd zijn naam niet in bevolkingsregisters opgetekend.

In de jaren 1842-1843 maakte Jac. van Dijck – in opdracht voor de aan Sint Johannes de Doper gewijde Waterstaatskerk in Waalwijk (1829-1923) – een kruisweg van veertien staties voor de som van 1.400 gulden. De kruisweg kreeg in 1925 in de nieuwe neo-byzantijnse Sint-Janskerk wederom een plaats. Toen de Limburgse kunstenaar Charles Eijck in 1940 in opdracht van het kerkbestuur van de parochie Sint-Jan een nieuwe kruisweg in gepolychromeerd terracotta vervaardigde, werden Van Dijcks staties echter naar de Catharinakerk in Eindhoven verplaatst. Bij hevige bombardementen tijdens de Tweede Wereldoorlog is de negentiende-eeuwse kruisweg vrijwel volledig verloren gegaan. Tijdens de realisatie van voornoemde prestigieuze opdracht in Waalwijk was Jac. van Dijck in de kost bij de schoenmaken en barbier Theodorus Duquesnoy (1796-1871). Toen Duquesnoy in 1842 in het huwelijk trad met Cornelia Snoeren (1804-1874), vervaardigde van Dijck als persoonlijk geschenk een kwalitatief uitstekend portret van Theodorus. Twee jaar later schilderde hij op paneel ook een fraai portret van een bevallig ‘Westfries melkmeisje’. Het werk bevindt zich heden ten dage in de collectie van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen. Van 1847 tot 1853 bekwaamde Jac. van Dijck zich verder aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam. Hij ontpopte zich tot een vooraanstaande leerling wiens interesse en belangstelling goed aanslaat bij de gangbare academische opvattingen over het vervaardigen van portretten, bijbelse taferelen, mythologische onderwerpen en populaire historieschilderingen waarop het verleden in verf werd ‘naverteld’. Gedurende zijn vervolgopleiding concentreerde de talentvolle Waalwijker zich hoofdzakelijk op het uibeelden van religieuze onderwerpen en historiestukken. Daarbij viel hij letterlijk en figuurlijk meerdere malen in de prijzen. Bij een wedstrijd in 1847 op de Academie krijg hij de eervolle Derde Prijs voor het maken van een traditioneel historiestuk. In 1850 behaalde hij een gouden medaille voor een tafereel uit het Nieuwe Testament waarop de apostelen Petrus en Paulus bij het geopende graf van Jezus te zien waren. In 1854 werd hem als hoogtepunt van zijn nog relatief jonge carrière de felbegeerde ‘Prix de Rome’ toegekend.

Tijdens zijn jarenlange verblijf in het Amsterdamse werd van Dijck samen met andere jonge talenten – waaronder Allebé, Alma Tadema, Israëls, Kannemans, Pieneman en Rochussen – uitverkoren om schilderijen te maken voor de Galerij van Vaderlandsche Geschiedkundige Voorstellingen van de Amsterdamse assuradeur en kunstmecenas Jacob de Vos Jacobszoon. De bedoelingen van initiatiefnemer De Vos waren, zo leert een catalogus uit 1897, tweeledig. Hij wilde op de eerste plaats de belangstelling voor het roemrijke vaderlandse verleden levendig houden en het Nederlandse volk blijvend ontwikkelen. Daarenboven wilde hij daadwerkelijk steun verlenen aan jonge schilders, die vaak met veel moeite in hun onderhoud konden voorzien. De Vos liet vanaf 1850 circa dertig kunstenaars ruim tweehonderd schetsen vervaardigen. Deze didactische historieschilderijen werden vanaf 1863 geëxposeerd in een paviljoen in de tuin van de woning van De Vos aan de Herengracht. Het lag in de bedoeling om alle schetsen later in de eeuw op veel groter formaat uit te voeren. Dit idee is helaas nooit gerealiseerd.

Voor de Vos maakte Van Dijck, die de opbouw op de historiestukken van Poussin en David via zijn opleiding in ’s-Hertogenbosch goed kende, elf krachtig gecomponeerde schetsen in olieverf van gemiddeld 45 x 60 cm. Daarop waren uiteenlopende gebeurtenissen uit de vaderlandse geschiedenis verbeeld zoals: Anno 719, Koning Radboud weigert de doop; Anno 754. De martelaarsdood van Bonifatius te Dokkum; Anno 885. De moord op Godfried de Noorman; Anno 1061. Graaf Floris I van Holland wordt te Nederhemert gedood en Anno 1235. Graaf Floris IV van Holland wordt op een toernooi te Corbie vermoord. Van Dijcks schets Anno 1061 geeft uitmuntend weer wat de kunstenaar schildertechnisch en compositorisch kon. In 1061 werd graaf Floris I in zijn strijd tegen de bisschop van Utrecht door benden van de heer van Kuyk bij Nederhemert overvallen en vermoord. Omgeven door reeds gevallen kompanen ‘steunt’ de hoofdfiguur centraal op de voorgrond met opgetrokken knie tegen een monumentale boom. Een groot zwaard ligt op zijn schoot. Een halfdoorzichtig woud sluit voor driekwart de achtergrond van het onheilspellende tafereel af. Rechts zien we in tegenlicht de contouren van de wegtrekkende moordenaars, die scherp afstekende zwaarden, lansen en kruisbogen met zich meedragen. De compositieopzet van het werk is doordacht: het voor-, midden- en achterplan zijn weloverwogen op elkaar afgestemd. Daar komt bij dat licht en donker de dramatiek versterken. Een en ander maakt duidelijk dat Jac. van Dijck halverwege de negentiende eeuw in artistiek opzicht op grote hoogte stond en de Prix de Rome terecht had gekregen. In een gedenkboek repte men destijds dan ook niet voor niets over zijn ‘met regt verkregen roem’.

In 1854 verstrekte het Waalwijkse kerkbestuur Jac. van Dijck wederom een significante opdracht. Dit maal schilderde hij, sterk geïnspireerd door de barokke, religieuze kunstwerken van Rubens, voor fl. 400,- Maria die ten hemel vaart. Omstuwd door scharen kleine engelen ter linker- en rechterzijde stijgt de in weelderige kleding gestoken figuur van Maria, die haar handen reeds heeft opgevouwen en haar blik naar de hemel gericht, devoot en waardig op. In het kleurengamma zien we vooral stemmig blauw, geel en rood in combinatie met wit. Rond 1858/1859 dook de naam van Van Dijck weer in ’s-Hertogenbosch op. Hij betrok een woning aan de Vughterstraat en verdiende in de jaren die volgden onder andere de kost met het maken van portretten, waaronder een fraai busteportret van de Herwijnense art Abraham Jan van der Bell. Ongeveer tien jaar later aanvaardde Van Dijck, wiens inkomen volledig afhankelijk was van binnenkomende kunstopdrachten, een betrekking als docent teken- en schilderkunst bij de Rijks-H.B.S. (Hogere Burgerschool) in Helmond om zo meer bestaanszekerheid te krijgen. Van 1 januari 1869 tot 1 september 1884 werkte hij aan dit instituut. Tijdens zijn docentschap trouwde hij op 16 mei 1872, op 54-jarige leeftijd, met de reeds eerder genoemde Johanna Paulina van Luytelaar. Nadat hij gestopt was met lesgeven, verhuisde Van Dijck met zijn gezin naar Oisterwijk waar hij op 25 april 1896 overleed.

Eén jaar na zijn dood vond in het Gemeentelijk Museum te Amsterdam een grote expositie met 253 kunstwerken uit de Galerij van de Vaderlandsche Geschiedkundige Voorstellingen van Jacob de Vos plaats. Op die megatentoonstelling was Van Dijck met elf karakteristieke negentiende-eeuwse historiestukken vertegenwoordigd. Anno 2008 bevinden die boeiende kunstwerken zich in het Amsterdams Historisch Museum. Van Dijcks naam zal in nationaal opzicht voor altijd verbonden zijn met compositorisch goed gemaakte, in verf ‘her-vertelde’ gebeurtenissen uit de rijke Nederlandse historie. In Waalwijk weerspiegelt het monumentale doek Maria die ten hemel vaart, dat tijdens de Tweede Wereldoorlog godzijdank niet werd beschadigd, de artistieke capaciteiten van Jac. Van Dijk in het treffend en gevoelvol uitbeelden van religieuze thema’s.

Afbeeldingen

Appendix

Bronnen


  • D. Carasso, Helden van het Vaderland. Onze geschiedenis in de 19de-eeuwse taferelen verbeeld. De historische galerij van Jacob de Vos Jacobszoon 1850-1863 (Amsterdam 1991).
  • D. Carasso (red.) Helden van het Vaderland (Amsterdam 2001).
  • Galerij van Vaderlandsche Geschiedkundige Voorstellingen, Gemeentelijk Museum Amsterdam (1897).
  • W. van Giersbergen, ‘Kunstonderwijs en kunstklimaat in Noord-Brabant 1796-1940’ in: Ch. De Mooij en M. Trappeniers e.a., De Muze als Motor. Beeldende kunst en de ontwikkeling van het moderne Brabant, 1796-1940, deel I (Gent 1996).
  • J.J.M. Heeren, ‘Een vergeten Brabantse schilder’ in: Brabantia (1955), nr. 4, 247-251.
  • J. Knoef, Van Romantiek tot Realisme (Den Haag 1947).
  • J. Meijers e.a, O Rijkdom van het onvoltooide. Van Académie Royale tot Hogeschool ’s-Hertogenbosch 1812-1882 (’s-Hertogenbosch 1993).
  • P.A. Scheen, Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1880 (Den Haag 1981).
  • J.M. Vugts, ‘In en om de St. Jan te Waalwijk in: ''De Klopkei'' 16 (1992), nr. 1, 11-16.
  • R.A. van Zuylen, Gedenkboek der Koninklijke School voor Nuttige en Beeldende Kunsten (’s-Hertogenbosch 1859).

De oorspronkelijke tekst van dit artikel is met toestemming van auteur Rick Vercauteren en uitgever Erfgoed Brabant overgenomen uit Brabantse Biografieën 8, Sprang-Capelle, Waalwijk, Waspik.
Zie voor meer Brabantse biografieën de website van Thuis in Brabant.

Persoonlijke instellingen
Naamruimten

Varianten
Handelingen
Navigatie
Categorieën
Hulpmiddelen