Molen aan de Molenvliet (Baardwijk)

Uit WaalwijkWiki
Ga naar: navigatie, zoeken

Commodo et incommodo, ofwel een hinderwetsvergunning, was nodig ter oprichting van een windmolen. Na de door brand verwoeste molen aan het Hoogeinde was de animo voor de bouw van een nieuwe molen aanvankelijk niet groot. Jan Manders deed andermaal een poging om aan het Hoogeinde, nabij de plaats van de eerder verwoeste molen, een molen op te richten. In diezelfde tijd was het molenmaker-timmerman Snels die in opdracht of met belang van Van Heijst, burgemeester van Waalwijk, een verzoek tot de bouw van een standaardmolen bij Gedeputeerde Staten indiende. Tegen de aanvrage van Manders werden bezwaren gemaakt, onder meer door Jonkheer Meester Hendrik B. Martini van Ouwerkerk, statenlid en een bekende van Van Heijst. De Jonkheer had bezittingen in de Hoogeindse polder. Het bezwaar werd gegrond verklaard. Manders kreeg geen vergunning. Ingewilligd werd wel het verzoek van Van Heijst c.s. die de grondaankoop en de bouwfinanciëring overliet aan Cornelis van der Beek. Van der Beek, een "Overmase" van geboorte, was een rijke handelsman die in Genderen al eerder een belang had in een molen. Hij liet een standaard-windkoren-schorsmolen bouwen op het Laageinde ten zuiden van de straat (nu nabij de Molenvlietstraat). De eerste pachter op zijn molen werd in 1841 G. Joossen, laatstelijk afkomstig uit Eethen. Joossen overleed in 1847, zodat de molen een nieuwe pachter kreeg.

Hendricus Schrijner, die eerder op een molen te Hilvarenbeek werkzaam was, pachtte de molen in 1852 voor zes jaar. Eigenaar Van der Beek overleed in dat jaar. Zijn weduwe, Antonetta Vermeulen, een lid uit een bekende en invloedrijke familie in de Langstraat, behield nog enkele jaren de molen. Gerrit, haar zoon,[1] reder en koopman, nam de zaken waar. In 1864 werd de molen toch verkocht. Bartholomeus Schrijner, die zijn vader inmiddels had opgevolgd, had daarvoor niet de middelen. Hij verkocht het nog in zijn bezit zijnde landbouwmateriaal, zoals een zeis, eg en huif, verliet de molen en werd broodbakker in Baardwijk.[2]

Jacobus Kruijssen, van geboorte uit Hilvarenbeek en molenaar met ervaring, zag wel brood in de overname van de molen. Hij kocht naast de standaard-wind-koren-schorsmolen het aangelegen molenhuis met erven, tuin en bouwland, kadastraal aangeduid met sectie E nummers 430, 431, 433 en 503, aan het Laageinde. Dat alles voor de som van f 4.000,-.[3] Kruijssen was, evenals meer molenaars uit de streek, naast dat van molenaar ook vrachtrijder. Jacobus ging met de tijd mee. Hij kreeg in 1879 vergunning om een 10 p.k. stoomwerktuig aan de molen te verbinden. Na zijn overlijden in januari 1881 zette zijn vrouw het bedrijf voort. Twee van haar zonen waren molenaars elders, namelijk Cornelis te Erp en Petrus te Leur. Door de komst van de stoomkracht in de graanmalerij en de terugloop van de vraag naar schors (run) besloot zij de windmolen in 1882 te slopen. Met de graanmalerij, voorzien van zuiggasmotoren, voortgezet door haar zoon Jacobus jr., ging het voorspoedig.

Zie ook

Bron

De oorspronkelijke tekst van dit artikel is met toestemming van de auteur Jan Rosendaal overgenomen uit: 'De molenaar en zijn windmolens in de Langstraat', De Klopkei (20e jaargang, 2e kwartaal 1996) blz. 46-47.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. GAW, NA Rant doos 316.
  2. GAW, NA Rant doos 312-314.
  3. GAW, NA Rant sr., akte nr. 50 (10-05-1864).
Persoonlijke instellingen
Naamruimten

Varianten
Handelingen
Navigatie
Categorieën
Hulpmiddelen