Jan van Heeswijk

Uit WaalwijkWiki
Versie door Christianvanderven (Overleg | bijdragen) op 21 aug 2013 om 11:15

(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Ga naar: navigatie, zoeken

Jan van Heeswijk (Schijndel, 18 maart 1811 - 4 oktober 1868) was schoenmaker en hoofdonderwijzer aan de openbare school te Baardwijk van 1 januari 1842 tot 29 augustus 1860.

Onderstaand artikel is een oorspronkelijk door de redactie van De Klopkei ingekorte studie van Gerrit van Heeswijk over zijn betovergrootvader Jan van Heeswijk.

Toen mijn oma zich eens aan iemand voorstelde antwoordde deze: "O, dan zèdde gij Jaanske van Joske van Harrieke van de mister." De opa van mijn opa kwam als hoofdonderwijzer van Schijndel naar Baardwijk. Zijn zoon noemde men 'Harrieke van de mister' en mijn opa 'Joske van de mister'. Heeft deze 'mister' zoveel indruk op zijn 19e-eeuwse tijdgenoten gemaakt, dat zijn kleinzoon nog naar hem werd genoemd?

Wel, dat is dan zeker niet geweest om zijn onderwijskundige kwaliteiten, zoals blijkt uit de correspondentie van het college van B&W van de voormalige gemeente Baardwijk en uit notulen van gemeenteraadsvergaderingen van die gemeente uit de periode 1841-1868.

Niet alleen belangrijke en gewichtige voorouders laten hun sporen na in de archieven.

Deze voorouder bijvoorbeeld deed alles behalve wat in de grondwet staat: art. 208: "Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der Regering." Zijn aanhoudende zorg had het niet.

Jan van Heeswijk, geboren te Schijndel op 18 maart 1811, trouwde aldaar op 25-jarige leeftijd met Adriana Voets. Volgens zijn huwelijksakte was hij toen schoenmaker, maar in 1837 wordt hij kwekeling aan de school in Schijndel en begint te studeren. Op 25 april 1838 haalt hij dan de vierde rang van onderwijzer (dat is de laagste, er waren vier rangen; zie het kader onderaan dit artikel). Hij wordt dan ondermeester en op 1 augustus van dat jaar behaalt hij al de derde rang. Om meer te verdienen gaat hij solliciteren, eerste naar een functie van onderwijzer in Elshout en in juli 1841 naar de functie van onderwijzer in Baardwijk. Daar was op 24 mei de onderwijzer Peter Klerkx overleden. De sollicitatieprocedure omvatte een vergelijkend examen dat alle kandidaten tegelijk moesten afleggen. Dit examen had plaats op 26 augustus. Kandidaten werden opgeroepen via een 'advertentie' in het tijdschrift 'De Nieuwe bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding met betrekking tot de Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden'. Hierin werden de voordelen van deze functie opgesomd:

"...behalve vrije woning en gebruik van eenen tuin 1. in een Lands-tractement van f 50,-; 2. eenen jaarwedde uit de Gemeentekas van f 157,50; 3. eene jaarwedde als klokkenist van f 12,50; 4. eene uitkeering van f 25,- tot aankoop van brandstoffen ter verwarming van het schoollokaal en 5. de gewone schoolgelden van gemiddeld 80 leerlingen."

Hieruit blijkt al dat de onderwijzer ook het torenuurwerk bijhield (van de oude toren te Baardwijk) en naar later bleek ook doodgraver was.

Aan het vergelijkend onderzoek namen 24 van de opgegeven 31 kandidaten deel, doch Jan was de gelukkige. De benoeming ging echter niet gemakkelijk.

Van de 1168 ingezetenen van Baardwijk waren er 1128 katholiek. Het gemeentebestuur wilde dan ook een katholieke onderwijzer op de openbare school. Katholieke scholen waren er toen in Baardwijk nog geen en elders ook weinig.

De schoolopziener, mr. J.J. Lok uit Breda, keek op de eerste plaats naar onderwijskundige kwaliteiten en had een eigen kandidaat. De gemeente zette zich in voor Jan van Heeswijk en won het pleit. Op 13 december kwam een schrijven van het provinciebestuur met toestemming tot zijn benoeming per 1 januari 1842.

De start is rustig. Jan werkte en studeert ijverig voor zijn tweede rang, die hij op 31 juli 1845 zal behalen. Hij heeft dan drie zonen, zijn oudste dochter is overleden. Kan hij met vrouw en kinderen rondkomen van zijn salaris? In maart 1848 beginnen de problemen.

Op 10 maart 1848 verzoekt Jan om uitbetaling van f 36,60 voor het onderwijs aan de armenkinderen. Het armenbestuur weigert de betaling. Er worden bedekte beschuldigingen geuit ten opzichte van Jan van Heeswijk. Hij merkt dat men hem niet meer vertrouwt en hem ervan verdenkt te veel kosten op te geven. De zaak loopt hoog op en Jan solliciteert naar de post van onderwijzer in Cromvoirt, die hij echter niet krijgt. We lezen dan in de "opgave van de belastingschuldigen voorkomende op de kohieren van de direkte belastingen" over het jaar 1850: Jan van Heeswijk, schoenmaker. Zou hij dan minder tijd aan school en meer tijd aan zijn oude beroep besteden? In die tijd kwam de schoenmakerij in de Langstraat op, waarin velen hun brood verdienden en zijn salaris was in al die jaren geen cent omhoog gegaan.

In het jaarverslag van de gemeente over 1851 lezen we voor het eerst over klachten betreffende Jan van Heeswijk als onderwijzer. De mensen klagen over het onderwijs en sommige sturen hun kinderen elders naar school. Het gemeentebestuur wijdt dit aan 'ongenoegzame ijver van den onderwijzer', terwijl toch in 1848 nog zijn woning en de school vernieuwd werden. Maar dat zet geen zoden aan de dijk.

Vanaf dit moment gaat het helemaal mis. Is het nog de kwestie van 1848, of de gezinssituatie of de armoede, we weten het niet. We weten wel, dat de gemeente in 1852 in een brief aan gedeputeerde staten voor het eerst spreekt over het verlangen tot ontslag van de onderwijzer. Men schrijft: "Het gebrek is, zoo als de Heer schoolopziener teregt opmerkt, niet te zoeken in wangedrag, doch van onwil en koppigheid kunnen wij hem geenszins vrijpleiten." Men ziet echter ook de schaduwzijde van een ontslag: "...doch door zulke maatregel zouden welligt op eenmaal een vader met vrouw en vijf kinderen zonder eenig middel van bestaan zijn gebragt en in armoede gedompeld."

Men hoopt echter nog steeds op verbetering, vooral door overreding van de persoon in kwestie.

Een oplossing wordt gezocht in het aanstellen van een ondermeester, in 1852, doch de gemeente draait voor de kosten op en een verzoek om vergoeding werd door Den Haag afgewezen. Jan moest de ondermeester zelf een toelage geven en daarom zou de gemeente de uitkering ten behoeve van het onderwijs aan armenkinderen iets verhogen. Tevreden is echter niemand met de situatie.

De ondermeester werkt tot ieders tevredenheid. Het onderwijs begint weer de oude vormen aan te nemen. Kinderen bezoeken in grotere getale de school, doch de eer is voor de ondermeester. De verstandhouding tussen ondermeester en onderwijzer verslechtert zienderogen en in december 1852 vertrekt de ondermeester weer.

Jan zegt toe een nieuwe geschikte ondermeester te zoeken en harder te werken, maar veel hoop heeft men niet meer. De gemeente schrijft in haar jaarverslag: "Het is duidelijk gebleken dat de man alle geschiktheid voor eenen onderwijzer mist."

Het bleef klachten regenen over de hoofdonderwijzer. Ouders haalden hun kinderen van school, hetgeen zijn inkomen verminderde. Probeerde hij dit op te trekken door een te hoog aantal kinderen op te geven? Moeilijk te bewijzen. Men dient een verzoek bij de Koning in tot ontslag van de onderwijzer. Reden: de slechte staat van het onderwijs en de weigering een hulponderwijzer aan te stellen. De provincie weigerde medewerking tot het aanstellen van een hulponderwijzer. Men was tevreden met het opgegeven aantal schoolgaande kinderen. De gemeente noemde dit "een leugenachtige opgave van den onderwijzer." Een telling door het gemeentebestuur leverde een verschil van de helft op vergeleken met de telling van de onderwijzer. Het gemeentebestuur wordt feitelijk steeds kwader: wilde men eerst het gezin van de onderwijzer niet in armoede dompelen, nu schrijft men dat er meer gelegen is aan de toekomst van de kinderen van het dorp dan aan de instandhouding van een gezin, omdat drie zoons zich al toeleggen op een ambacht (de schoenmakerij).

Men krijgt intussen de regering zover dat deze de gemeente een toelage van f 50,- biedt als de gemeente hetzelfde doet om zodoende de ondermeester een salaris te kunnen bieden. 1 Januari 1857 treedt de nieuwe ondermeester Hendrik Clemens Leestmans in functie. Hij deed zijn best, maar kon geen ijzer met handen breken. Zo staat in het jaarverslag over 1857: "Zolang aan het hoofd der school geen geschikte persoon staat, kan men ook moeilijk dat doel bereiken."

Na nieuwe klachten wil men de onderwijzer per 1 januari 1859 ontslaan en men is bereid dit eervol te doen als hij afstand doet van recht op pensioen. Daartoe is Jan van Heeswijk niet bereid.

Een laatste poging tot verbetering van de situatie wordt door de gemeente ondernomen als zij in hun vergadering van 9 januari 1860 de hoofdonderwijzer voortaan een veranderlijk jaarinkomen toekennen. Zijn basisinkomen zal vermeerderd worden al naar gelang van het aantal kinderen dat de school bezoekt. Basisinkomen wordt f 550,- per jaar, vermeerderd met een toelage van f 15,- per 3 maanden als een gemiddeld aantal leerlingen wordt gehaald, te weten 135 in de eerste drie maanden, respectievelijk 125 in de tweede, 115 in de derde en 120 in de vierde drie maanden. Men ziet dat veel kinderen 's zomers niet naar school gingen, daar ze dan thuis op de boerderij moesten meewerken.

Op 29 maart echter al doet men een nieuwe poging tot ontslag per 1 mei. Jan voert nog zijn gezondheid op, waardoor hij tot minder prestaties zou zijn gekomen, doch op 21 mei buigt hij het hoofd: hij vraagt eervol ontslag aan. Maar afzien van pensioen doet hij niet nadrukkelijk. Zijn ontslagbrief luidt als volgt:

Aan de Raad der Gemeente Baardwijk.

Geeft met eerbied te kennen, Jan van Heeswijk, hoofdonderwijzer in de openbare school, dat hij (blijkens de hierbij overlegde verklaring van den geneesheer, onder wiens behandeling hij zich ruim twee jaar heeft bevonden) sedert eenen geruimen tijd lijdt aan eene kwaal, welke hem buiten staat stelt, om zijnen post behoorlijk waar te nemen. Zoo is het, dat hij op grond hiervan, eerbiedig de vrijheid neemt U.E.A. bij deze te verzoeken: eervol ontslag uit bovengenoemde betrekking, met het vriendelijke verzoek, dat de tijd van aftreding tot het einde van dit jaar of zo lang mogelijk, verschoven worde, ten einde hij de gelegenheid hebbe, zich van eene geschikte woning te voorzien, en om de vruchten van zijnen tuin, die reeds geheel bebouwd is, te kunnen inzamelen.

Eindelijk voegt hij hierbij nog de bede:

dat door U.E.A. alles aangewend worde, om zijnen toestand zoo veel mogelijk te verbeteren, en om een geheel huisgezin van armoede te bewaren, waarin het staat neder geworpen te worden.

Baardwijk, 21 mei 1860

Hetwelk met eerbied is doende,

J. van Heeswijk

De pensioenkwestie moest nog worden opgelost. Jan wendde zich tot de hogere instanties en de gemeente moest overstag gaan. Uit een schrijven van Gedeputeerde Staten d.d. 19 februari 1861 blijkt dat Jan pensioen krijgt. Intussen had men de ontslagdatum al enkele malen verschoven. Het gemeentebestuur was het namelijk niet eens met de lichamelijke gebreken, die werden aangevoerd. Maar op 29 augustus 1860 verleent men hem dan echter dan het eervol ontslag gezien de lichamelijke gebreken "welke hem voor de verdere waarneming dier betrekking ongeschikt doende zijn."

Meteen na het ontslag biedt de hulponderwijzer Hendrik Leestmans aan, de post van hoofdonderwijzer waar te nemen, wat door de gemeenteraad wordt geaccepteerd. Op 15 december krijgt hij definitief de betrekking. En hoe verging het verder Jan van Heeswijk? Hij kreeg van de boekhandelaar L. van Gemert uit Waalwijk in 1861 een navordering over geleverde schoolbehoeften uit 1859 en 1860. Ook was er nog een kwestie met de gemeente over het niet betalen van de huur van een stuk bouwland à f 60,- per jaar en een vordering van bakker Schonis in 1868. Was zijn financiële situatie zo precair?

Had Jan in de twintig jaren dat hij in Baardwijk werkte zijn eigen vermogen volledig opgemaakt? De gemeente vermeldde bij zijn in dienst treding dat hij enigszins bemiddeld was. Daar lijkt niet veel van over te zijn. De verhouding tussen Jan en de gemeente zal echter wel nooit meer goedgekomen zijn. Zijn pensioen wordt niet gekort om de achterstallige huur te innen, de gemeente kreeg hiervoor geen toestemming van het rijk, maar hij krijgt wel een proces aan zijn broek. Zelf zegt hij zijn baantje als klokkenist op, omdat dit gescheiden was van de post van doodgraver, wat nog wel wat opleverde.

De gemeente spuugt nog één keer zijn gal in een schrijven aan de commissaris van de Koning op 30 juli 1862. Hier volgen enkele citaten uit deze brief:

  • over de ontslagreden: "dat zulks niet anders was dan een door hem uitgevonden list om rede dat hij voorzag dat het geduld van den Raad was uitgeput en toch het hem bedreigde ontslag wegens ongeschiktheid zou volgen, terwijl als zoude hij laboreren aan longontsteking hem duidelijk toescheen verzonnen te zijn, te meer omdat hij de betrekking van voorzanger in de R.C. Kerk zonder enige verhindering met meer dan gewone helderheid van stem altijd is blijven waarnemen, hetgeen op dit ogenblik nog het geval is."
  • over de klachten: "als zou te bewijzen zijn dat van Heeswijk was en altijd geweest is een ongeschikt persoon voor onderwijzer, daarbij onbuigzaam zoodat alle maatregelen welke zoo wel in zijn eigen belang als in het belang van het onderwijs werden genomen op zijne tegenwerking afstuitten."
  • over het pensioen: "om welke reden de meerderheid der Gemeenteraad difficulteerde van Heeswijk zoo maar dadelijk in de gelegenheid te stellen tot aanspraak op pensioen, omdat hij zulks naar hunne mening niet had verdiend."
  • over zijn betalingen: "dat van Heeswijk zelf vol kwade praktijken is en waarvoor hij hier algemeen bij iedere winkelier en boekverkoper in het bijzonder bekend is."
  • over zijn ontslag als klokkenist: "nog kortelings geleden heeft de raad hem uit noodzakelijkheid als graftmaker door een ander moeten vervangen, om reden hij dat werk dan aan deze, dan aan geenen altijd onbekwaamen persoon overgaf, welke de graven onvoldoende inrigten en van Heeswijk alleen beoogde de goedkoopte en het overschietende in zijn zak stak, en als wraakneming daarvoor heeft hij onmiddellijk daarop zijn ontslag als klokkenist aangevraagd."
  • over de man zelf: "wij hebben alleen willen aantoonen dat de man veel beter is behandeld dan hij verdiende."
  • en: "alle schikkingen welke niet zonder moeite in zijn belang zijn tot stand gekomen, die hij niet verdiende, en waarvan hij nu schandelijk misbruik maakt en met ondankbaarheid beloont..."

Jammer is, dat we Jan van Heeswijk geen laatste woord kunnen geven. Wat hij gedacht heeft over de gemeente en haar bestuur zal nooit bekend worden. Na zijn ontslag nam hij het vak van schoenmaker weer op. Zo leefde hij rustig voort tot hij op 4 oktober 1868 kwam te overlijden. Zijn vrouw Adriana overleefde hem ruim elf jaren en trouwde zelfs nog met Reinier van Steensel uit Waalwijk. Zij overleed te Waalwijk op 14 januari 1880.

De herinnering aan Jan bleef slechts levend in de bijnamen van zijn zoons: "van de mister."

Het diploma

De onderwijzers werden onderscheiden in vier rangen. Wie enige bedrevenheid in lezen, schrijven en rekenkunde had werd meester van de vierde rang. Van die van de derde rang werd bovendien geëist, dat zij enige kennis bezaten van de beginselen van de Nederlandse taal en met breuken konden rekenen. De onderwijzers van de tweede rang moesten ook enige kennis hebben van aardrijkskunde en geschiedenis en voor de klas in ieder opzicht voldoen.

Voor de hoogste rang moest men bovendien bekend zijn met de beginselen van de natuur- en wiskunde en zeer beschaafd optreden. Voor de vierde rang kon men examen doen ten overstaan van de schoolopziener, voor de andere rangen voor een commissie van onderwijs of plaatselijke schoolcommissies.

De getuigschriften van de derde en vierde rang bleven maar twee jaar geldig. De onderwijzers van de eerste rang waren zeldzaam.

Appendix

Bronnen


  • Gerrit van Heeswijk, 'Jan van Heeswijk. Hoofdonderwijzer aan de openbare school te Baardwijk', De Klopkei (7e jaargang, 1e kwartaal 1983) blz. 13-15 en 17-19.
  • Gerrit van Heeswijk, 'Jan van Heeswijk. Hoofdonderwijzer aan de openbare school te Baardwijk 1842-1860 (deel 2)', De Klopkei (7e jaargang, 2e kwartaal 1983) blz. 11-15.

Oorspronkelijke bronnen

  • De Nieuwe Bijdragen ter bevordering van het onderwijs en de opvoeding met betrekking tot de Lagere Scholen in het Koninkrijk der Nederlanden (1838-1861).
  • Registers van de Burgerlijke Stand van de gemeenten Schijndel, Baardwijk en Waalwijk.
  • Correspondentie van het college van B&W, notulen van vergaderingen van dit college en notulen van de gemeenteraad der voormalige gemeente Baardwijk.
  • Lager Onderwijs in de spiegel der geschiedenis (Den Haag 1976).
Persoonlijke instellingen
Naamruimten

Varianten
Handelingen
Navigatie
Categorieën
Hulpmiddelen