Nederlands Leder & Schoenenmuseum

Uit WaalwijkWiki
Ga naar: navigatie, zoeken
Collectie SALHA/GAW, fotonr.70904

Zoals bij zoveel musea moet ook de oorsprong van het Nederlands Leder & en Schoenenmuseum in Waalwijk gezocht worden bij een enkele liefhebber-verzamelaar. In dit geval was dat de heer Antoon Hendriks (1905-1965). Hij leerde het vak van schoenmaker bij vakbekwame thuiswerkers, kwam later als modelleur in de industrie te werken en werd in 1942 leraar in de schoenmakerij op de plaatselijke nijverheidsschool. Hij verzamelde hartstochtelijk letterlijk alles wat met schoenmakerij te maken had en richtte een echte kamer van een vroegere schoenmaker in. Belangstellenden kregen in zijn huis ruim de gelegenheid deze te bezichtigen. De faam van de Waalwijkse leder- en schoenindustrie werd op internationale tentoonstellingen uitgedragen, zoals in 1903, in 1925 en in 1953 (SLEM). Maar ook in 1948, enkele jaren na de oorlog, werd er een tentoonstelling gehouden. Op die tentoonstelling kreeg Hendriks de kans zijn verzameling te laten zien. Deze verzameling trok veel belangstelling en werd de aanleiding voor een aantal Waalwijkse leder- en schoenfabrikanten plannen te maken een museum te stichten.

Collectie SALHA/GAW, fotonr.43603.

De heer J. van Heesbeen sr. was hiervan de grote animator en onder zijn voorzitterschap kwam een stichting tot stand. Dat gebeurde bij notariële akte van 10 april 1953. Het jaartal 1948 wordt daarbij wel aangehouden als eerste belangrijke aanzet tot het Waalwijkse museum. Het duurde echter nog tot 31 juli 1954 voordat Hendriks c.s. erin slaagden, met behulp van het gemeentebestuur van Waalwijk, een kleine woning uit het complex van het voormalige klooster Nazareth aan de Kloosterwerf als museum in te richten. Het kreeg de naam: Oudheidkundig museum voor de schoen- en lederindustrie. Het zou ook een museum van die industrie zijn. De initiatiefnemers wensten het museum ook louter als een Waalwijkse aangelegenheid te zien. Dat werd in het jaarverslag 1959 nadrukkelijk bepaald. Doelbewust was de opzet er geen streekmuseum van te maken.

Dat de huisvesting aan de Kloosterwerf niet de gewenste was, bleek al spoedig door de noodkreten die werden geuit. Hoe ‘eerbiedwaardig’ het gebouw ook mocht zijn, voor de prachtige museumcollectie was het niet verantwoord deze daar te bewaren en te tonen. Dat laatste zeker niet vanwege de buitenlandse belangstelling die ervoor ontstond. De collectie diende immers ook als toonbeeld van de hoog gekwalificeerde industrie van stad en streek. De collectie groeide, niet in het minst door de ambitie van Hendriks. De ‘vlag’ die de lading dekte werd dan ook een andere. Het museum werd omgedoopt in: Nationaal museum voor de Schoen- en Lederindustrie te Waalwijk.

Foto J. de Bont (collectie SALHA/GAW, fotonr.84414).

Het was dan ook feest toen in 1960 een nieuw onderkomen werd gevonden. Een patriciërshuis aan de Grotestraat 148 werd voor f 60.000,- gekocht van de familie Witlox. De aankoop werd mede mogelijk gemaakt door een hypothecaire lening van de gemeente Waalwijk. Het gebouw bood naast de vaste opstelling ruimte voor het inrichten van wisseltentoonstellingen. De ‘Galerie Waalwijk’ bood exposanten de gelegenheid hun kunstwerken van allerlei aard te tonen: voorwerpen die vaak geen binding met de schoen- en ledernijverheid hadden. Werd daarmede een poging gedaan om in een behoefte te voorzien in een cultuurhistorisch museum? Na een aantal jaren bleek de belangstelling hiervoor toch te gering en werd de ruimte aan de vaste collectie, schoen en leder, toegevoegd.

Het standpunt dat het museum van louter plaatselijke betekenis zou moeten blijven werd geleidelijk aan verlaten. Ook het bestuur dat tot medio zestiger jaren geheel uit vertegenwoordigers uit de schoen- en lederbranches had bestaan telde enkele leden waaronder de heer Swarts, die kennis droegen van een cultureel erfgoed in ruime zin. Bestuursleden waren in die tijd tevens de werkers die het museum runden. De familie Bergmans had daarin tal van jaren een werkzaam aandeel. Onder voorzitter Koos Bergmans die vooral, mede door zijn opleiding, oog had voor de kunst waaronder die voor de schoen, kreeg het museum aan de Grotestraat meer dan regionale betekenis. Eind zeventiger jaren bleek het onderdak voor de collectie al weer te klein. Er was ook dringend behoefte aan een lokaliteit voor een schoenfabriekje en een leerlooierijtje als aanvulling op de bestaande schoenmakers(werk)kamer. Pogingen om de ruimte in de tuin achter het bestaande museum te benutten konden om diverse redenen niet gerealiseerd worden. Ook de mogelijkheid om een aangrenzend pand te kopen vond geen doorgang. Vervolgens werd het gemeentebestuur van Waalwijk ingeschakeld. Het plan om de voormalige schoenfabriek Troked in de Stationsstraat als nieuw onderkomen te bestemmen liep eveneens op een teleurstelling uit. Een impasse was geboren.

Collectie SALHA/GAW, fotonr.30380.

Een rapport uitgebracht door Ir. A. den Ouden, deskundige, zou uitkomst gaan brengen. Die uitkomst lag onder meer in de instelling van een reactiveringscommissie. Die commissie, bestaande uit de heren D. Schonis, T. Voogd en J. Rosendaal kwam er. Zij ging voortvarend tewerk. Binnen één jaar stond de keuze van een ander gebouw vast. In september 1983 kocht de gemeente Waalwijk op advies van het bestuur c.q. commissie het gebouw van de voormalige schoenfabriek Pinocchio aan de Elzenweg 25 te Waalwijk ten behoeve van het nieuwe museum. Deze fabriek was in de jaren zestig gebouwd onder architectuur van Prof. G. Holt. Het gebouw heeft een vloeroppervlakte van 2400 m2. De inrichtingskosten kwamen voor rekening van het stichtingsbestuur. Het gebouw bleek zeer geschikt te zijn voor museale doeleinden. Toen in september 1984 het nieuwe museum door Staatssecretaris Van Zeij1 werd geopend en waarbij ook de ambassadeur van de Volksrepubliek China acte de présence gaf, kon aan die doeleinden volle inhoud worden gegeven.

Wat hielden en houden die doeleinden in? Volgens de ICOM-normen betekende het dat niet een verzameling alleen een museum kenmerkt, maar dat de instandhouding daarvan met zonodig de restauratie ervan noodzakelijk is. Meer nog, de publieksfunctie (presentatie, expositie) die meestal uit politiek, educatief en recreatief oogpunt zeer belangrijk wordt geacht, behoort tot de aanhoudende zorg van een museumbeleid. Een museum van hoog niveau verricht onderzoek en beschikt ook over een bibliotheek.

Om die doelstelling optimaal te bereiken werd een professioneel geschoolde directeur aangesteld. Mevr. drs D. Lokin trad in februari 1984 in dienst. Verder vormden de financiële middelen een noodzakelijke voorwaarde. De gemeente Waalwijk paste het jaarlijks subsidie aan waardoor de personele kosten en de kosten van conservering konden worden gedekt en aankopen konden worden gedaan. Andere inkomsten werden verkregen uit de opbrengst van entreegelden, vitrineverhuur (sponsors) en uit koffie-corner annex winkeltje. Na een gewenningsperiode kon een gevarieerd aantal wisseltentoonstellingen worden gehouden en werd de eerste aanzet gemaakt van inventarisatie en documentatie van de totale collectie. In 1988 aanvaardde mevr. Lokin een directiefunctie in Delft en volgde drs. W. Blok haar op. Het beleid, in grote lijnen uiteengezet in 1983, kreeg zijn vervolg waarbij overigens wel accenten werden verlegd.

Documentatie, conservering, presentatie en collectievorming kregen bijzondere aandacht. Het zou in 1994 leiden tot een totale aanpassing en herinrichting van het museum. Uit de inventarisatie/documentatie die in 1992 gereed kwam bleek dat een deel van de totale collectie, die uit circa 10.000 voorwerpen bestaat, sporen van ernstige beschadiging vertoonde. Een beroep op de zogenoemde Deltapot, die tot doel heeft de restauratie van het cultureel erfgoed te bevorderen, zou later enige soulaas bieden. De collectievorrning, uitgebreid en geselecteerd werd opvallend. Naast enkelvoudige stukken werden o.m. de volgende collecties verworven. De collectie Versteeg omvat een grote verscheidenheid aan lapvoeten en met de collectie Kamugaï werd het museum een unieke schoenenverzameling rijker. De collectie middeleeuws schoeisel voorzag in een lacune van de schoenenverzameling terwijl de collectie miniatuur-schoentjes een aanvulling op de bestaande vormde. De schoenherstelplaats van Overboom uit Amsterdam kreeg een vaste plaats in de presentatieruimte. Ook het trek- en lastdierentuig zou een onderdak krijgen in het museum. Al deze beleidsafstemmingen en uitvoeringen waren gericht op de algehele interne verbouwing die in 1994 tot stand kwam. Daarmede werd een nieuw hoofdstuk aan de museumgeschiedenis toegevoegd.

De expositieruimte werd onder ‘klimatologisch’ regiem gebracht, terwijl de sectoren ambacht en industrie van schoenen en leer in een aparte ruimte een onderkomen kregen. De ruimte voor de wisseltentoonstellingen, ook via een lift bereikbaar, onderging eveneens een verbouwing. Het depot waar zich circa 90% van de museumverzameling bevindt, werd tevens heringericht. ‘Operatie 94’ kwam dankzij eigen middelen maar vooral ook door steun van de gemeente Waalwijk en een niet geringe inbreng van de in 1990 opgerichte Stichting Vrienden van het Nederlands Leder- en Schoenenmuseum, waarbij ook de trouwe sponsors niet achterbleven, tot stand. Het biedt perspectief dat ook gericht is op musea in Europa en daarbuiten. Het krijgt daarvan gestalte in o.m. uitwisseling van expositie-collecties. Het museum als lokale instelling, door idealisten tot stand gebracht, heeft zijn plaats als thema-museum van schoenen en leer op wereldniveau bereikt en bouwt verder aan Waalwijks cultuur.

Appendix

Bronnen


De oorspronkelijke tekst van dit artikel is met toestemming van de auteurs Jan Rosendaal en Wim Blok overgenomen uit: ‘Het Nederlands Leder- Schoenenmuseum’ , De Klopkei, (20e jaargang, speciale uitgave ‘Waalwijk bouwt aan cultuur’ 1996).

Persoonlijke instellingen
Naamruimten

Varianten
Handelingen
Navigatie
Categorieën
Hulpmiddelen