Molen op den Molenbergh (Baardwijk)

Uit WaalwijkWiki
Ga naar: navigatie, zoeken
Een fragment uit de kaart vervaardigd in 1765, door landmeter P. Ketelaar, ten behoeve van de aanleg van de Baardwijkse Overlaat. Het merkje (rondje met kruisje) stelt de molen voor, gelegen vlak bij de grens met Drunen.

Het stond in de marge van een missive door de leenmannen in het Land van Heusden uitgegeven: "Jan Heer faichel" werd "ten leen gegeven alle sulcke goeden als Heer Jan van Ymmersele leggende hadde tot Baerdwijck die hij verbeurt hadde, anno 1393". Wat hielden "sulcke goeden" in? Voor Baardwijk waren het "de hooge gerechte ende mit lage, mit boeten, bruecken, molenen, renten ende anders allen sijnen toebehoren".

De Baardwijkse molen moet er dus in de veertiende eeuw al hebben gestaan. Of de Heren van Baardwijk in die tijd veel aandacht aan hun molen besteedden geeft de geschiedenis niet prijs. In de eerste helft van de vijftiende eeuw was het het geslacht Van Wielestein dat de molenrechten bezat. In 1445 droeg een dochter uit dat huis de heerlijkheid Baardwijk over aan Diederik van der Merwede, tevens Heer van Eethen en Meeuwen en castelein van Geetruidenberg. Toen in 1505 zijn zoon Nicolaas overleed huwde zijn dochter met Cornelis de Jonghe. Via Renesse van Baar kwam de heerlijkheid Baardwijk in handen van het huis d'Overschie.

Het was Jacob de Jonghe die zich in 1652 het belang van de molen aantrok door te protesteren tegen de zetters (belastingtaxateurs), die een reeks van jaren, al vanaf 1645, de molen "in den onraet" (dit is geldelijke last) hadden gesteld. Hij was van oordeel dat het besluit van de Staten van Holland van 9 mei 1646, dat betrekking had op de tiende penning, niet op de molen van toepassing was.[1] Een ander invloedrijk persoon, namelijk Art Wouterssen, anders genaamd Boekelaar van de Langstraete, priester van het bisdom Luik, had bij het door hem gestichte Oud-Manhuis in 1544 een diensbaarheid gevestigd, namelijk de jaarlijkse levering van zestig vaten rogge door de Baardwijkse molenaar voor de behoeftige oude mannen van dat huis.

Over de molen en de molenaars uit die tijd weten we weinig. Uit een cijnslijst der pastorie van Baardwijk is op te maken dat Peter van Stardt Arntsz. in 1523 een akker tot "Baerdwijck teghen die molen over liggende" bezat en in 1526 vermeld werd dat ene Jan Laureijnssen als "die molder" wordt genoemd.[2]

Aan het begin van de achttiende eeuw was Willem Couwenbergh de molenaar. Hij leverde dan, evenals zijn voorgangers en opvolgers, "het oude gecommeert als rogge, als boekweit en enige mestingen"[3] aan het Oude-Manhuis en werd vermeld als de nieuwe molenaar. De familie Couwenbergh handelde in Baardwijk in meerdere zaken. Adriana en Marie Couwenbergh verkochten in die tijd winkelwaar en ene Couwenbergh is dan president (voorzitter) van de schepenraad terwijl de weduwe Jan Couwenbergh hout leverde aan het Oud-Manhuis.

Rond 1720 kwam Willem van der Krabben, afkomstig uit Son, naar de Langstraat. Hij pachtte de molen in Drunen, de plaats waar hij in 1726 overleed, en voor korte tijd ook de molen van Baardwijk. Zijn zoon Hendrik, gehuwd met Hendrina Couwenbergh uit Helmond, volgde hem op. In 1756 lukte het hem zijn jonge zoon Johannes als pachter op de Baardwijkse molen te krijgen, zoals gebruikelijk met "aanlevering" van twee borgen, te weten Couwenbergh en Beijl, beiden van de familie. Hij pachtte zelf in die tijd een molen in Tilburg.

Toen de problemen met betrekking tot de aanleg van de Baardwijkse Overlaat ontstonden, kwam hij rond 1764 terug op de molen. Jan stond dan als inwoner van Waalwijk te boek. In 1764 en 1765 werden door Hendrik van der Krabben de laatste pachtpenningen betaald, te weten f 101,- per jaar voor de oude in de Overlaat staande molen op de Molenberg. Daarna volgde de verhuizing.

Zie ook

Bron

De oorspronkelijke tekst van dit artikel is met toestemming van de auteur Jan Rosendaal overgenomen uit: 'De molenaar en zijn windmolens in de Langstraat', De Klopkei (20e jaargang, 2e kwartaal 1996) blz. 41-43.

Bronnen, noten en/of referenties
  1. GAW, Oudarchief Baardwijk, resolutieboek 1652.
  2. MGT, jaargang 10.
  3. Mestingen: voeder dat door vermenging met onder andere zand alleen voor het vee geschikt was gemaakt en daardoor accijns-vrij werd.
Persoonlijke instellingen
Naamruimten

Varianten
Handelingen
Navigatie
Categorieën
Hulpmiddelen