Libettha Joanna Hartog
Libettha Joanna (Louise) Hartog (Waalwijk, 6 november 1870 – Sobibor (PL), 23 juli 1943) was een dochter van de welgestelde koopman Mozes Hartog en diens echtgenote Kaatje Goudsmit. Zij trouwde op 14 juni 1898 in Waalwijk met papierfabrikant Ferdinand Cahen (1867-1938). Het paar vestigde zich in Ferdinands woonplaats ’s-Hertogenbosch en kreeg daar drie kinderen: Julius (1899-1979), Ella (1901) en Max (1905-1995)[1].
Aan de zijde van haar echtgenoot, die van 1909 tot aan zijn overlijden in 1938 voorzitter was van de afdeling Noord-Brabant van de Nederlandse Zionistenbond [2] , zette ook Louise zich in voor de Joodse gemeenschap in Nederland. Zo was zij was onder meer lid van het Hulpcomité Palestina 1929.[3]
Na het uitbreken van de oorlog verliet Louise ’s-Hertogenbosch, de stad waar zij ruim 40 jaren had gewoond, en vestigde zich op 9 juli 1940 in Zeist,[4] bij haar oudste zoon Julius. Vanuit Zeist bracht ze in mei 1942, 71 jaar oud, op de fiets nog een bezoek aan haar zoon Max in Vught. Bij die gelegenheid bezocht ze ook haar broer Leon, die op dat moment in Sprang-Capelle woonde.[5]
Toen Julius besloot om met zijn gezin onder te duiken, koos Louise er eind 1942 voor om in Amsterdam bij haar dochter Ella in te trekken. Op 20 juni 1943 vond in de hoofdstad een grote razzia plaats. Alle opgepakte Joden, waaronder Louise en haar dochter, werden overgebracht naar kamp Westerbork.
Met een van de laatste beruchte transporten werd Louise vanuit Westerbork ‘doorgestuurd’ naar Sobibor en vond daar op 23 juli 1943 de dood.[6] Twee maanden eerder was in hetzelfde kamp haar broer Leon omgekomen.
Behalve door haar familie, wordt de herinnering aan Libettha Joanna (Louise) Cahen-Hartog levend gehouden middels het monument ‘Niet weer. Nooit meer.’ in het Walkartpark in Zeist.
AppendixBronnen
Voetnoten
Externe links |